Hoofdstuk 16

 

Ik bracht Thomas naar het huis van Lucy.

Terwijl ik wegreed van de pretentieuze Haciendas, leek het mij dat Lucy's harmoniemodel misschien precies was wat Thomas nodig had. Ik kon hem niet naar Vivien brengen, die zou hem nog verder de vernieling in helpen, terwijl Joyce, die dol op hem was, ondraaglijk opwekkend zou zijn.
Ik had eerlijk gezegd geen zin met hem in Cookham opgescheept te zitten en Donald keek, in navolging van Berenice,
gewoonlijk minachtend op hem neer.

Tot mijn grote opluchting was Lucy thuis en opende ze de voordeur van het boerenhuisje bij Marlow waar zij en Edwin zich aan het simpele leven overgaven.

Ze staarde naar mijn bebloede arm en het hangende hoofd van Thomas.

'Liefste zuster,' zei ik opgewekt. 'Twee broers op zoek naar een vluchthaven komen aan je deur kloppen. Is er enige kans op een kop hete, zoete thee? Liefdevolle aandacht? Een hechtpleister?'

Edwin dook met een chagrijnig gezicht achter haar op.
'Wat is er aan de hand?'

Ik zei tegen Lucy: 'We hebben een fles gin gebroken en daar ben ik in gevallen.'

'Zijn jullie dronken?' vroeg ze.

'Niet echt.'

'Kom dan maar liever binnen.'

'Ferdinand heeft gebeld,' zei Edwin zonder welkom, terwijl hij vol afkeer naar mijn bloed staarde, toen we over zijn drempel stapten. 'Hij waarschuwde ons dat je zou langskomen. je had op zijn minst zo beleefd kunnen zijn ons van tevoren te waarschuwen.'

'Sorry,' zei ik droog.

Lucy keek heel even naar mijn gezicht. 'Problemen?'

'Een klein tikje.'

Ze nam Thomas bij de arm en loodste hem uit het nauwe halletje naar haar met boeken gevulde huiskamer. Het huisje van Edwin en Lucy bestond uit twee kamers op de begane grond, die gedeeltelijk waren uitgebroken tot één vertrek, met aan de achterkant een aangebouwde moderne badkamer. Een achter een deur verborgen trap leidde naar drie kamertjes waar je je zijdelings langs de bedden moest wurmen, met gebogen hoofd zodat je het niet tegen de dakpannen stootte, Laura Ashley-behang bedekte overal het bobbelige oude pleisterwerk en lappenkleedjes zorgden voor warmte onder je voeten. Langs een wand in de huiskamer stonden Lucy's boeken op de vloer opgestapeld, aangezien de boekenkasten uitpuilden, en in de keuken stonden houten kommen en vijzels met stampers en hingen gedroogde kruiden.

Lucy's huis was ongedwongen, maar niet armoedig. Lucy zelf, een forse vrouw in een donkere broek en een dikke,
zelfgebreide trui, liet Thomas in een fauteuil plaatsnemen en duwde hem in een mum van tijd een kroes hete thee in zijn
onwillige handen.

'Drink op, Thomas,' zei ik, 'Kun je er niet wat gin in doen?' vroeg ik Lucy.

'Zit erin.'

Ik glimlachte tegen haar.

'Wil je zelf ook?' vroeg ze.

'Gewoon met melk.' Ik liep achter haar aan de keuken in.
'Heb je misschien een paar papieren zakdoekjes om over deze smeerboel te leggen?'

Ze keek naar mijn schouder, 'Zijn zakdoekjes voldoende?'

'Een paar aspirientjes, als je hebt?'

'Daar heb ik het niet op begrepen.'

'Ah.'

Ik dronk de hete thee. Beter dan niets. Toen het erop aankwam had ze maar heel weinig papieren zakdoekjes, die ook
nog veel te klein waren voor het doel. Ik zei dat ik het maar zou laten zitten en later even bij het ziekenhuis langsgaan om het te laten reinigen. Ze sprak me niet tegen.

Ze zei: 'Waar gaat dit alles om?' en nam een duik in een halfleeg pakje rozijnen, waarvan ze er mij vervolgens ook wat aanbood, die ik opat.

'Thomas is bij Berenice weg. Hij heeft een slaapplaats nodig.'

'Niet hier,' protesteerde ze. 'Neem jij hem bij je.'

'Als jij hem niet neemt doe ik het, maar hij zou hier beter af zijn.'

Ze zei dat haar zoontje, mijn neefje, boven op zijn slaapkamer zijn huiswerk zat te maken.

'Hij zal van Thomas geen last hebben,' zei ik.

Ze keek me twijfelend aan. 'Er is iets dat je voor me verzwijgt.'

'De emmer bij Thomas is zo juist overgelopen,' zei ik. 'Als niet gauw iemand hem vriendelijk behandelt, eindigt hij in het gekkenhuis of bij de zelfmoordstatistieken en ik maak heus geen grapje.'

Tja...'

'Mijn lieve schat...'

'Ik ben je lieve schat niet,' zei ze bits. 'Misschien die van Thomas.' Haar gezicht verzachtte zich enigszins. 'Goed dan.
Laat hem maar blijven.'

Ze at nog een handjevol rozijnen en ging terug naar de huiskamer, en ik volgde haar weer. Edwin had de tweede fauteuil genomen. Lucy liet haar gewicht neer op een leren stoel naast Thomas, zodat ik om mij heen zocht naar een zitplaats.
Meer stoelen waren er niet. Berustend ging ik op de vloer zitten met mijn rug tegen het behang. Lucy noch Edwin zei er iets over. Geen van beiden had me gevraagd te gaan zitten.

'Nu ik hier toch ben,' zei ik, 'kan ik net zo goed de vragen stellen waarvoor ik morgen had willen komen.'

'We hebben geen zin om antwoord te geven,' zei Edwin.
'En als je bloed aan de wand smeert kun je een nieuw behangetje betalen.'

'De politie komt hoe dan ook toch,' zei ik, terwijl ik een stukje van de wand vandaan schoof. 'Waarom zouden we niet vast repeteren? Ze zullen vragen stellen over de tijdschakelaar waarmee de bom op Quantum tot ontploffing is gebracht.'

Thomas opende zijn mond. 'Ik heb hem gemaakt, weet je.
De Mickey Mouse-klok.'

Het was voor het eerst sinds we zijn huis verlaten hadden dat hij sprak. Lucy keek alsof ze dacht dat hij ijlde, maar trok toen haar wenkbrauwen op en keek hem opmerkzaam aan.

'Dat niet,' zei ze verontrust.

'Herinner je je die klokken?' vroeg ik.

'Allicht. We hebben er boven een, die Thomas voor ons zoontje gemaakt heeft.'

'Met wat voor wijzerplaat?'

'Een zeilschip. Is die Mickey Mouse-klok ontploft?'

'Nee,' zei ik. 'Degene die daarvoor gebruikt werd had een wijzerplaat van grijs plastic met witte cijfers. De Mickey Mouse-klok lag nog intact in de speelkamer.'

Thomas zei loom: 'Ik heb er in geen jaren een gemaakt.'

'Wanneer heb je de Mickey Mouse voor Robin en Peter gemaakt?' vroeg ik.

'Ik heb hem niet voor hen gemaakt. Ik maakte hem lang geleden voor Serena. Zij moet hem aan ze gegeven hebben.
Ze moest lachen toen ik hem maakte.'

'Jij was een lieve jongen, Thomas,' zei Lucy. 'Grappig en vriendelijk.'

Edwin zei rusteloos: 'Het lijkt mij dat iedere tijdschakelaar tot onherkenbare snippers zou zijn uiteengereten door zo'n zware bom.'

'Het schijnt dat ze vaak nog brokstukken vinden,' zei ik.

'Bedoel je,' vroeg hij bars, 'dat ze al die tonnen rommel hebben uitgezift?'

'Zo ongeveer. Ze wisten dat het een batterijklok was. Ze vonden een stuk van de motor.'

'Het is Malcolms verdiende loon dat het huis is opgeblazen,' zei Edwin met nauwelijks verholen felheid. 'Geld wegsmijten aan belachelijke studiebeurzen. Ons arm houden. Ik veronderstel dat jij geen klagen hebt, is het wel?' Een openlijke snier in mijn richting. 'Hij heeft Lucy altijd achtergesteld.
jij zat er altijd tussen met je geflikflooi en wist het leeuwedeel in te pikken. Jij hoeft maar te kikken en je krijgt het, terwijl wij van een schijntje moeten zien rond te komen.'

'Hoor ik daar niet de stem van Vivien?' vroeg ik.

'Het is de waarheid!'

'Nee,' zei ik. 'Het is wat je telkens en telkens weer is ingefluisterd, maar het is niet de waarheid. De meeste mensen geloven een leugen als die maar vaak genoeg herhaald wordt.
Vooral als je hem wilt geloven.'

Lucy zat mij aandachtig aan te kijken. 'Het zit je goed hoog, hè?'

'Dat ik voortdurend als de familieboef word voorgesteld?
Ja, dat zit me hoog. Maar ik dacht ook aan Thomas. Hem is uitentreuren verteld dat hij waardeloos is en nu gelooft hij het. Ik ga er weer eens vandoor, Lucy.' Ik stond zonder haast op. "Vertel jij Thomas telkens en telkens weer dat hij een waardevol mens is en misschien dat hij dat dan eindelijk begint te geloven. Je dient in jezelf te geloven om iets te bereiken.'

'O ja,' zei ze kalm. 'Dat doe jij.'

'Wat jij hebt geschreven,' zei ik, 'blijft eeuwig bestaan.'

Haar ogen vergrootten zich, 'Hoe weet je... dat ik niet meer...'

'Ik raadde ernaar.' Ik boog mij voorover en gaf haar tot haar verrassing een kus op haar wang. 'Zitten jullie echt omhoog?'

'Financieel?' Ze was verrast. 'Niet erger dan anders.'

'Natuurlijk zitten we omhoog,' zei Edwin nijdig tegen haar. 'Jij verdient momenteel vrijwel niets en je geeft nog steeds een kapitaal aan boeken uit.'

Lucy keek slechts lichtelijk gegeneerd, alsof ze dat al vaak had moeten horen.

'Als ik de financiën beheerde,' klaagde Edwin, 'zou je net als ik van de openbare bibliotheek gebruikmaken.'

'Waarom werk je eigenlijk niet, Edwin?' vroeg ik.

'Lucy houdt niet van gejaag.' Hij scheen dit voldoende verklaring te vinden. 'We zouden volmaakt gelukkig zijn indien Malcolm het kapitaaltje van Lucy's beheerfonds zou verdrievoudigen, zoals zijn plicht is. Hij bezit miljoenen, terwijl wij in een krot wonen. Het is niet eerlijk verdeeld.'

'Kijkt Lucy niet neer op geld?' vroeg ik. 'En op mensen die het hebben? Wil je dat zij net zo wordt als degenen op wie ze

neerkijkt?'

Edwin trok een kwaad gezicht.

Lucy keek mij vriendelijk aan. 'Niemand is volmaakt,' zei ze.


Ik reed terug naar Reading, naar het ziekenhuis waar men een eerstehulpafdeling had die de hele avond open was, en liet daar mijn schouder en bovenarm reinigen en hechten. Er bleken drie sneden in te zitten van verschillende diepte, maar niets om bezorgd over te zijn en ze bloedden al een poosje niet meer; na hechting zouden ze vrijwel onmiddellijk genezen. Het verplegend personeel raadde mij voorlopig pijnstillers aan. Ik bedankte hen en reed ten slotte naar Cookham, terwijl ik mij toch wel behoorlijk moe, maar voornamelijk hongerig voelde, en nadat ik beide tekorten naar bevrediging had aangevuld, ging ik de volgende ochtend wederom op pad om paard te rijden. De hechtingen leverden geen problemen op — alleen als ik ze aanraakte of mijn arm ophief voelden ze stijf en pijnlijk aan, maar dat was alles.

Ik voelde mij niettemin opgeknapt door de dosis frisse lucht en nam een dagje vrij van de constante emotionele druk van de familie door naar Londen te gaan om mijn Amerikaanse en Australische visa aan te vragen. Het was pas een week geleden dat ik Park Railings in Cheltenham had bereden en het leek wel een eeuwigheid. Ik kocht een nieuwe trui en liet mijn haar knippen, en ik dacht aan Ursula, die 'zo maar wat ronddoolde' om een dag de realiteit te ontvluchten.
Je kon in Londen uren ronddolen, alleen met je eigen gedachten.

In een opwelling belde ik Joyce op, hoewel ik niet verwachtte dat ze thuis zou zijn.

'Lieverd,' kreet ze, 'Ik ga net de deur uit. Bridgen. Waar hang je uit?'

'In een telefooncel.'

'Waar zit je vader?'

'Weet ik niet.'

'Lieverd, je bent om hoorndol van te worden. Waarom bel je?'

'Ik veronderstel... alleen maar om je stem te horen.'

Ze leek er totaal door overdonderd, 'Ben je wel goed snik?
Zeg tegen die oude schavuit... zeg hem maar...' Ze verslikte zich erin.

'Dat je blij bent dat hij nog leeft?' opperde ik.

'Laat die oude boef niet in de lucht vliegen.'

'Nee,' zei ik.

'Ik moet opschieten, lieverd. Breek je nek niet. Da-ag...'

'Dag hoor,' zei ik.

Ik vroeg mij af of ze ooit anders dan schreeuwend door de telefoon sprak. De decibels waren echter op de een of andere
manier opbeurend. Ze klonk in elk geval nooit verveeld. Ik maakte haar liever hoorndol dan dat ik haar verveelde, dacht ik.

Ik reed zonder haast terug naar Cookham en boog mij 's avonds weer over de aantekeningen van Norman West.

Over Edwin had hij geschreven:


De heer Edwin Pembroke (53), geboren Bugg, woont met zijn vrouw Lucy op het adres Wrothsay Farm Cottages 3 nabij Marlow, Eén zoon (15), bezoekt de openbare school, waar hij fietsend heen gaat, heeft loper, maakt zijn eigen thee, gaat
naar boven, maakt zijn huiswerk, zit voor examens, gewetensvol, weet niet of zijn ouders die vrijdag of dinsdag op vermelde uren thuis waren, denkt van niet. Hij komt omstreeks 8 of 9 uur 's avonds beneden, waarna ze alle drie samen vegetarische maaltijd gebruiken. (Geen tv!) Mevrouw L. bakt in een wok. Mijnheer E. doet de afwas.

Mijnheer E. doet de huishouding (niet veel) en boodschappen, hoofdzakelijk groenten. Hij brengt uren met lezen door in de openbare bibliotheek (bibliothecaressen bevestigen dit). Gaat naar café, zit verscheidene uren achter één glas bier (barman verontwaardigd). Brengt was naar wasserette. Luistert naar radio. Brengt uren door met oplossen van kruiswoordpuzzels. (De tuin ziet er onverzorgd uit. Mijnheer E. houdt niet van tuinieren. Ze telen alleen pronkbonen, die zijn gemakkelijk.)

Mijnheer E. en mevrouw L. bezitten een oude Hillman, die mijnheer E. gewoonlijk bestuurt. (Mevrouw L. heeft rijbewijs.) Wagen vuil en roestig, geen deuken.

Mijnheer E. knap uitziende man, volmaakte leegloper (mijn mening). Nietsdoen bevalt hem. Mijnheer E.'s ledige leven schijnt ook mevrouw L. te bevallen - aan niemand verantwoording verschuldigd. Ze doet welbeschouwd minder dan hij. Mijnheer E. kan af en toe bijtend sarcastisch doen.
Heeft grote hekel aan mijnheer Ian, vervloekt mijnheer Pembroke, maar wil tegelijkertijd geld van hem hebben (!). Denkt
bepaald te veel aan het geld van mijnheer Pembroke, piekert erover, heeft er de mond van vol.

Einde ondervraging.


Over Lucy had hij onder andere geschreven:


Mevrouw L, is zich grote delen van de dag niet bewust van wat er om haar heen gebeurt (mijn mening). Ik moest verscheidene vragen herhalen. Het scheen dat ze mij niet hoorde, doch mankeert niets aan haar oren. Ze luistert naar dingen die in haar hoofd omgaan (kan het niet precies uitdrukken), Heeft geen alibi's voor vrijdag of dinsdag. Kan zich niet precies herinneren waar ze was. (Dat geloof ik.) Maakt lange wandelingen. Mevrouw L. piekert ergens over, maar wilde niet zeggen wat. Ze at terwijl ik er was een heel blikje pinda's leeg en keek verbaasd toen ze op waren.


Tot zover Lucy en Edwin, dacht ik. Wat zou hij over Donald en Helen te vertellen hebben?


Donald Pembroke (44), oudste van mijnheer Pembrokes kinderen, woont in Marblehill House, vrijstaand chaletachtig huis dat hoort bij zijn baan als secretaris van de Marblehill Golf Club (rijke club, hoge contributies) nabij Henley-on-Thames. Lange wachtlijst voor lidmaatschap, welgestelde leden.

Mijnheer D. heeft personeel (terreinknecht, clubofficial enz.). Hijzelf controleert en beheert het hele bedrijf, doet dit naar verluidt goed, leden mogen hem, zeggen dat hij zaken voor elkaar weet te krijgen, heeft de boel goed in de hand, behoorlijke bar, clubruimten, toernooien, enz., luistert altijd naar klachten en houdt zich ermee bezig, wordt beschouwd als vriend, autoriteit, maatschappelijk gelijke. Mijnheer D. houdt van zijn werk. Zijn maatschappelijke status bijzonder belangrijk voor hem (mijn mening). Houdt uiterlijke schijn.

Wat betreft alibi's voor de vrijdag en dinsdag in kwestie: geen verifieerbare alibi's. Is altijd 'ergens in de buurt', nooit op bepaalde plaats op bepaald uur, behalve 's ochtends vroeg (9 uur) om met kantoorpersoneel post door te nemen. Is 's maandags vrij, werkt 's zaterdags en 's zondags.

Loopt naar zijn werk (nauwelijks 100 meter). Komt meestal al om 7 uur 's avonds thuis ('s winters aanzienlijk vroeger), blijft soms tot bar sluit. Doet vaak later een ronde om te zien of alles in orde is. Toegewijd.

Mijnheer D. heeft dochter op kunstacademie, hoog lesgeld. Ook tweeling (zoons) die dit trimester in Eton begonnen zijn, daarvoor op goede lagere school. (Waar doet hij het van?)

Mijnheer D. rijdt in zilverkleurige Mercedes, 1 jaar oud.
Geen sporen van aanrijding met mijnheer Ian.

Mijnheer D. vindt het zeer slecht nieuws dat mijnheer Ian weer bij mijnheer Pembroke in de gunst is. Betekent zeker
kleinere erfenis voor hem (mijnheer D.). Is daar kwaad over.
Denkt echter ook dat mijnheer Ian de enige is die mijnheer Pembroke kan overreden om iets van zijn rijkdom nu te verdelen. Ziet geen tegenstrijdigheid in deze ideeën, (Hij kan mijnheer Ian gebruiken zonder hem te hoeven vertrouwen, zei hij.) Vindt mijnheer Pembrokes recente uitgaven buitensporig, 'krankzinnig'(!). Zegt dat hij seniel is.

Mijnheer D. gaf snelle antwoorden; druk. Zei dat zijn financiële aangelegenheden mij niet aangingen, gevoelig op dat punt. Zit hij in de schuld? (Naar mijn mening, gezien zijn uitgaven, waarschijnlijk.) Laat het breed hangen.

Einde ondervraging.


En Helen?

Mevrouw Helen Pembroke (43), echtgenote van mijnheer D.
Zeer knap ogende dame. Heel zorgelijk, wilde niet zeggen waarover.

Ik ondervroeg haar in Marblehill House — grootse naam voor huis van normale grootte met drie slaapkamers, echter
mooie zitkamer, uitkijkend over golfbaan. Goed gemeubileerd, welvarende indruk.

Mevrouw H. werkt thuis (op stoflaken in eetkamer), schildert met de hand kijkjes op Henley op borden, kannen, doosjes - allemaal van porselein. Heel snel, heel goed (in mijn ogen), aardige schilderijtjes. Ze worden geglazuurd, zegt ze, en dan ter plaatse in winkels verkocht. Wordt redelijk betaald, zegt ze. (Wat is redelijk? Ze zegt dat haar werk als hobby gezien moet worden. Mijnheer D. refereert er in die trant aan.)

Mevrouw H. werkt vrijwel alle dagen alleen, geen alibi's voor vrijdag of dinsdag. Rijdt soms naar Henley om te winkelen, geen regelmatig patroon. Mevrouw H. heeft een witte Cavalier, schoon, geen deuken.

Geen kinderen thuis. Dochter woont samen met vriendin op fiat in de buurt van kunstacademie (nog meer kosten).

Mevrouw H. superloyaal tegenover mijnheer D. Zegt mijn onderzoek onnodig. Zegt dat het belachelijk is te veronderstellen dat mijnheer D. zijn vader zou aanvallen. Onmogelijk. (Was daar naar mijn idee niet al te zeker van.) Zitten dringend om meer geld verlegen (mijn mening).

Mevrouw H. is het grotendeels eens met mening van mijnheer D. over mijnheer Ian, maar lijkt persoonlijk geen hekel aan hem te hebben.

Einde ondervraging.


Op vrijdagochtend liep ik een openbare bibliotheek binnen en zocht 'explosieven' op in diverse encyclopedieën. Ammoniumnitraat stond erin, evenals de benodigde verhouding tussen kunstmest en dieselolie en de formule om het volume
te herleiden tot kilo's. De kennis was toegankelijk voor iedereen die ernaar zocht.

Vrijdags na de lunch reed ik naar de Marblehill Golf Club en trof er Donald in de clubruimte aan terwijl hij een viertal mensen die te laat waren en hun spel gemist hadden sussend stond toe te spreken.

'Loop maar naar mijn huis,' zei hij toen hij me zag. 'Ik kan hier niet praten.' Hij keerde zich weer gedecideerd om naar het probleem dat zijn aandacht vroeg en ik deed, als een gehoorzaam jonger broertje, wat me gezegd was.

Helen reageerde eerder berustend dan geërgerd op mijn komst. 'Ferdinand zei al dat je zou komen en de politie is hier gisteren geweest. Niet dat we hun iets te vertellen hadden, en jou evenmin.'

Ze droeg een schildersjak over een spijkerbroek en zag eruit of ze door Dior gekleed was. Ze nam mij mee naar de
zitkamer en wees naar een stoel, terwijl ze zelf met ongedwongen gratie half op, half naast een gepolitoerde tafel ging zitten, waarbij ze haar polsen omhooghield om het meubilair niet met haar onder de verf zittende handen aan te raken, 
Donald kwam met veel drukte binnen en zei tegen me dat hij tien minuten voor me had. 'Ik zie niet in wat jij kunt doen,' zei hij. 'Laat het aan de politie over.'

'Wat hebben ze jullie gevraagd?'

'Over die keer dat Fred de boomstronk opblies. Ik heb gezegd dat we er allicht bij waren. Helen en ik waren toen nog niet getrouwd. Het was haar eerste ontmoeting met Malcolm, ze bleef het weekend.'

'Zaterdagochtend,' knikte ze. 'De tuinman kwam speciaal om die boomstronk op te blazen. Niet iets dat je licht vergeet, de kracht waarmee hij omver werd gesmeten. Ik heb naderhand een foto van de boomwortels genomen. Ik moet hem nog steeds ergens in een album hebben zitten.'

'En de tijdschakelaars, herinner je je die nog?' vroeg ik.

'Natuurlijk,' zei Donald.

Helen voegde eraan toe: 'Die lieve Thomas heeft er eens twee voor onze jongens gemaakt voor hun verjaardag, toen ze net hadden leren klokkijken.' Het viel me op dat ze 'die lieve Thomas' zei alsof ze het meende, niet zoals Berenice het zei. 'Ze zijn bij een van onze verhuizingen zoekgeraakt.'

'Waar is Malcolm?' vroeg Donald bruusk.

'Weet ik niet.'

'Je liegt,' zei hij, maar ditmaal sprak ik eens de waarheid.
Malcolm en Ramsey waren, volgens de vrouwenstem de avond tevoren door de telefoon, uit huize Osborn vertrokken en hadden geen nummer achtergelaten via welke ze te bereiken waren. Ik kon het morgen nog eens proberen, zei ze. Mijnheer Osborn zou het haar dan inmiddels wel hebben laten weten — dat deed hij meestal.

'Heeft een van jullie beiden geprobeerd Malcolms verblijfplaats in Cambridge op te sporen, het weekend toen iemand hem in die auto heeft gelegd?'

Ik had niet anders dan een ontkennend antwoord verwacht, maar de vraag overrompelde hen en Helen schrok er kennelijk van.

'Ja of nee?' vroeg ik haar.

'Nee, allicht niet,' zei Donald vlug. 'We konden niet weten dat hij naar de veiling van Newmarket zou gaan, als je dat soms wilt insinueren.'

'In het hotel in Cambridge zeiden ze dat drie mensen — twee mannen en een vrouw — gevraagd hadden of Malcolm daar verbleef,' zei ik, 'Een ervan was Norman West, maar wie waren de beide anderen? Ik zeg niet dat je naar de veiling van
Newmarket bent geweest, ik vraag alleen maar of een van jullie daar naar Malcolm heeft gevraagd.'

Ze keken mij sip aan. Toen zei Helen: 'Eerlijk gezegd, ja.'

'Waarom?' vroeg ik.

Donald schraapte zijn keel, 'Ik had zijn handtekening onder een verklaring nodig.'

'Ga door, wat voor verklaring?'

'Voor een kortlopende banklening.' Hij slikte, 'Ik dacht dat hij misschien...'

'We moesten het geld vlug hebben,' zei Helen. 'De bankdirecteur vertelde Donald dat we het konden lenen indien Malcolm er borg voor zou staan. Maar we konden Malcolm niet te pakken krijgen. We gingen na waar hij zou kunnen zijn, en hij gaat altijd naar Cambridge, Donald en ik hebben het er gewoon over gehad, terwijl we probeerden te bedenken... En toen, nu ja, Donald ging naar het clubgebouw en ik heb gewoon de aa-gids gepakt en die hotels in Cambridge gevonden, en zonder dat ik er eigenlijk zelf in geloofde heb ik er twee geprobeerd... niet meer dan twee... en bij het tweede was het al raak. Toen Donald thuis kwam vertelde ik het hem en het gekke was dat hij op hetzelfde idee was gekomen en met hetzelfde resultaat.' Ze zweeg. 'We waren ten einde raad, weet je.'

'Zeg dat niet,' zei Donald.' "Ten einde raad" geeft een verkeerd beeld.'

'Waar hadden jullie het geld voor nodig?' vroeg ik.

Ze keken elkaar aan, met zorgelijke rimpels in hun voorhoofd. Ten slotte zei Donald schoorvoetend, alsof hij tot een
besluit was gekomen: 'We moesten onverwachts een bedrag aan rente betalen. Ik was drie maanden uitstel van rente op
een lening overeengekomen, althans dat dacht ik, maar opeens kreeg ik een dreigende aanmaning. Ik moest onmiddellijk betalen, anders zouden ze een invorderingsprocedure op gang brengen.' Hoewel ze volgens hem niet ten einde raad waren geweest, leek het daar toch heel veel op - het was nog aan zijn stem te horen. 'Ik kon toch niet hebben dat het op de golfclub bekend werd, niet waar?' zei hij met klem, 'Niemand in de familie kon mij op stel en sprong een flink bedrag lenen. We staan normaal al altijd tot het maximum rood bij de bank. De financieringsmaatschappij was onvermurwbaar, Ik wist dat Malcolm me het geld niet zou geven, hij heeft van die verdomd achterlijke ideeën, maar ik dacht dat hij misschien borg zou willen staan... voor een kort poosje maar...'

Misschien dat hij dat om te voorkomen dat het hele kaartenhuis in elkaar stortte ook wel zou hebben gedaan. Malcolm was niet wreed. Hij had Edwin in het verleden soms ook geld geleend. Donald had een goede kans gemaakt, meende ik.

'Maar toen je erachter was gekomen waar hij zat, heb je geen contact met hem opgenomen, is het wel?'

'Nee,' zei Donald. 'Ik vond het geen leuk vooruitzicht Malcolm over onze problemen te moeten vertellen. Ik had geen zin voor aap te staan en Helen bedacht een andere uitweg.'

Ik keek haar vragend aan.

'Mijn snuisterijen beleend,' zei ze met een dappere poging het luchthartig te laten klinken. 'Ik ben ermee naar Londen gegaan. Al mijn prachtige steentjes.' Ze hield haar hoofd rechtop, zich tegen opkomende tranen verzettend.

'Beleend?' herhaalde ik.

'We halen ze terug,' zei ze dapper, en ze probeerde er zelf in te geloven.

'Op wat voor dag heb je ze beleend?'

'Woensdag. Donald heeft het geld in contanten naar de financieringsmaatschappij gebracht en dat geeft ons weer drie
maanden respijt.'

Woensdag, dacht ik. De dag nadat iemand Malcolm in Newmarket had proberen te vermoorden.

'Wanneer begon de financieringsmaatschappij jullie te dreigen?'

'De donderdag ervoor,' zei Helen. 'Ze gaven ons een week.
Ze waren verschrikkelijk honds, zei Donald.'

'Vivien probeerde Malcolm over te halen ons wat geld te geven,' zei Donald verbolgen, 'maar hij weigerde botweg.'

'Tja,' zei ik half glimlachend, 'ze noemde hem een gemene, kwaadaardige, wraakzuchtige tiran en dat is niet de allerbeste manier om Malcolm over te halen in de beurs te tasten.
Als ze stroop had gebruikt, was het haar misschien gelukt.'

Helen zei: 'Jij bent de enige naar wie hij luistert. Het kan mij niet schelen of jij miljoenen meer krijgt dan wij. Alle anderen zijn er furieus over, ze geloven niets van dat gelijk opdelen in zijn testament, maar mij kan het niet schelen. Als je alleen maar... ik bedoel...'

'Ik zal het proberen,' beloofde ik, 'maar dat van dat gelijk opdelen is waar.'

Het was tegen dovemansoren gezegd. Ze geloofden wat ze geleerd hadden te geloven, allemaal, en maakten elkaar iedere keer wanneer ze er in familiekring over spraken helemaal gek.

Ik liet Donald en Helen alleen tussen hun antieke meubelen achter hun broze façade en reed naar Quantum om te zien hoe de zaken daar opschoten.

N iet vlug, was het antwoord. Het was er verlaten, afgezien van een eenzame geüniformeerde agent in een politieauto voor wat eens de voordeur was geweest. Men kon thans dwars door het huis kijken. Het dekkleed dat van het dak had gehangen was neergehaald. De agent - dezelfde die met mij was meegelopen toen ik door de ramen had gegluurd — leek blij te zijn dat hij een bezoeker had om zijn eentonige taak te verlevendigen.

Hij pakte de microfoon en sprak erin om te melden dat mijnheer Ian Pembroke was langsgekomen. Er kwam een verzoek terug, dat hij voor me herhaalde: zou mijnheer Pembroke wanneer hij wegging even op het politiebureau langs willen komen? Dat wilde mijnheer Pembroke we! doen.

De agent en ik liepen om het huis heen naar de achterkant.
Mijnheer Smith was vertrokken, evenals zijn helpers. Het laatste puin was uit het huis weggeruimd en deed een afvalcontainer uitpuilen. Op de plek waar een week geleden de muren van mijn slaapkamer waren omvergestort, lag een groot vel zwart plastic van het soort dat voor het afdekken van hooibergen wordt gebruikt. De binnendeuren waren evenals de ramen met triplex dichtgespijkerd om plunderaars te weren en het kapotte eind van de trap was gebarricadeerd. Een huis waarvan het hart was uitgerukt — een gapend gat van tien meter tussen de overlevende flanken.

'Het ziet er verschrikkelijk uit,' zei ik en de agent knikte.

Arthur Bellbrook was zijn spaden aan het schoonmaken om naar huis te gaan. Ik gaf hem een cheque voor zijn loon van die week en de volgende en voegde er een bedragje aan toe voor de verzorging van de honden. Hij bedankte me in gepaste mate. Hij hoopte dat mijnheer Pembroke het goed maakte, die arme man, en ik zei dat ik dacht van wel.

'Mijn foto heeft in de krant gestaan,' zei hij, 'Hebt u hem gezien?'

Helaas niet, zei ik.

'O, nu ja. Ik wel.' Hij haalde teleurgesteld zijn schouders op en toog huiswaarts, en ik liep naar de plek waar hij eerder

aardappelen had staan rooien, om te controleren of de brandnetels in de verste hoek van de muur nog steeds overeind stonden.

De groene zee zag er stoffig en ouder uit, maar stond rechtop. Ook die zouden bij het invallen van de vorst wel doodgaan, veronderstelde ik.

De agent stond zonder nieuwsgierigheid naar me te kijken. Ik bleef staan en tuurde van een afstand aandachtig naar het huis, de indruk wekkend dat ik daarom zo'n eind de tuin in was gelopen. Daarna liep ik terug en vertrok. Het huis zag er van een afstand even erg uit, zo niet erger.

Inspecteur Yale schudde mij de hand. Er hing een haast vriendschappelijke sfeer op het politiebureau, maar ze waren geen steek dichter bij de oplossing van het raadsel wie de bom geplaatst had. Het onderzoek ging voort, zei de inspecteur, en misschien kon ik helpen,

'Zegt u het maar,' zei ik.

'We hebben de vroegere tuinman, Fred Perkins, ondervraagd,' zei Yale, 'We hebben hem naar de boomstronk gevraagd en wat hij voor het opblazen ervan gebruikt had. Behalve cordiet, bedoel ik. Wat voor ontstekingsinrichting.'

Ik was geïnteresseerd, 'En wat zei hij? Kan hij het zich herinneren?'

'Hij zei dat hij het zwarte kruit, samen met een paar detonators en een stuk lont, van een kennis van hem had gekregen die in een steengroeve werkte. Het zwarte kruit zat in het kistje dat we gezien hebben en de detonators zaten in een apart blikje met de lont en de instructies erbij.'

'De instructies!' herhaalde ik ongelovig.

'Ja,' Hij zuchtte. 'Fred Perkins zegt dat hij volgens de instructies te werk is gegaan, omdat hij nooit eerder iets had
opgeblazen. Hij zegt dat hij voor de zekerheid een beetje extra zwart kruit had gebruikt.'

'Het was een explosie van jewelste.'

'Ja, We vroegen hem wat hij met de andere detonators had gedaan. Hij zegt dat mijnheer Pembroke die dezelfde morgen van hem af heeft gepakt, toen hij hollend uit huis kwam.

We moeten mijnheer Pembroke vragen wat hij ermee gedaan heeft, dus... eh... waar is hij?'

'Ik weet het echt niet,' zei ik langzaam, 'en dat is de waarheid. Ik kan hem waarschijnlijk wel vinden, maar daar gaan een dag of twee mee heen.' Ik dacht een moment na en zei toen: 'Hij zal die detonators jaren geleden heus wel hebben
weggegooid.'

'Als hij ook maar een beetje zijn verstand gebruikt heeft zal hij ze niet zo maar ergens hebben weggegooid,' zei Yale.
"Volgens mijnheer Smith dien je heel voorzichtig met detonators om te springen als je geen vinger of oog wil kwijtraken, Ze kunnen ontploffen als je ze stoot of laat vallen of te heet laat worden. Het enig juiste zou zijn geweest indien mijnheer Pembroke ze bij de politie had ingeleverd.'

'Misschien heeft hij dat wel gedaan,' zei ik.

'Dat wilden we graag weten.'

'Maar zouden detonators na twintig jaar nog steeds hun werk doen?' vroeg ik.

'Volgens mijnheer Smith is dat heel goed mogelijk, misschien zelfs waarschijnlijk. Hij zou er geen enkel risico mee nemen, zei hij.'

'Hoe ziet zo'n detonator eruit?' vroeg ik.

Hij aarzelde even, maar zei toen: 'Mijnheer Smith zei dat we waarschijnlijk moesten zoeken naar een aluminium buisje ongeveer zo dik als een potlood of een ietsje dunner, zo'n zes centimeter lang. Hij zegt dat ze die bij het leger gebruiken. Hij is bij de genietroepen geweest. Hij zegt dat het buisje kwikfulminaat bevat, ook wel knalkwik genoemd. Het woord "fulminaat" betekent dat het een kolossale steekvlam geeft.'

'Hij kan het weten.'

'Fred Perkins kan zich niet precies herinneren hoe zijn detonators eruitzagen. Hij herinnert zich dat hij de lont met een tangetje in het eind van het buisje moest bevestigen.
Hem erin proppen. Mijnheer Smith zegt dat er een vergunningenstelsel zou moeten bestaan voor burgers die met explosieven omgaan.'

Ik dacht na. 'Heeft mijnheer Smith kunnen achterhalen waar de bom in Quantum precies van gemaakt was?'

'Ja. ando, zoals hij al dacht. Hij zei dat het hele geval ontzaglijk amateuristisch was.'

'Amateurs gaan harder dan wie dan ook,' zei ik droog.

Als amateur ging ik de volgende dag naar Kempton Park en gaf daar op Young Higgins een stel professionals een aframmeling van jewelste.

Ik wist niet wat me bezielde. Het was of ik in een andere versnelling reed. Ik wist dat in de eerste plaats het paard snel
genoeg moest zijn — de jockey, hoe verbeten ook, kon het niet zelf klaarspelen, Young Higgins leek geïnspireerd en liep
tegen geduchter tegenstanders dan op Sandown een totaal andere race.

Er reden ditmaal geen tantes mee en geen oversten die van hun paard vielen. Geen gravenzoon om mee te kletsen. Geen
journalist om het te doen lijken of je stilstond. Om de een of andere reden hadden George en Jo Young Higgins voor een
hoog geklasseerde open steeple-chase over drie mijl ingeschreven en ik was de enige amateur van het hele stel.

Ik had een paar maal eerder tegen een veld van vooraanstaande beroepsjockeys gereden en het was gewoonlijk een
vernederende ervaring. Ik bezat de fundamentele vaardigheden en een flinke dosis feeling. Ik kon paarden in het goede ritme en evenwicht brengen. Ik hield van snelheid, ik hield van de kick die het gaf - maar er was tegen beroeps van topniveau altijd een punt waarbij dat niet voldoende was.

George en Jo maakten zich geen zorgen. Young Higgins was in betere vorm dan op Sandown, meenden ze, en op
Kempton was geen heuvel om hem af te matten. Ze straalden van geestdrift, maar koesterden geen bijzondere hoop. 'We
wilden in jouw plaats geen beroeps nemen,' zeiden ze ter verklaring. 'Dat zou niet eerlijk zijn.'

Misschien niet eerlijk, maar wel zo verstandig, meende ik.
De beroepsjockeys van topklasse hadden scherpere ogen, een betere tactiek, grotere kracht, snellere reacties. Ze vochten verbetener, met fellere concentratie. Humor was er voor en na, maar nooit tijdens de race. De rensport was naast hun 
plezier in de eerste plaats hun vak en sommigen van hen beschouwden amateurtegenstanders als lichtzinnige brekebenen die ongelukken veroorzaakten en andermans leven in gevaar brachten.

Misschien kwam het door een arrogant verlangen te bewijzen dat ze ongelijk hadden, misschien ook door de inzichten en realiteiten die ik gedurende die traumatische week ervaren had, misschien door Young Higgins zelf — in elk geval reed ik met een nieuw, scherp, onthullend besef van wat er nodig was om te winnen, en het paard en ik finishten met vier lengten voorsprong voor een vrijwel verstomd publiek op de tribune, dat op alle paarden gewed had, maar niet op ons.

George en Jo waren in het gelijk gesteld en in extase, Young Higgins sloeg met zijn hoofd bij de maar matige toejuichingen. Een verslaggever noemde de uitslag stom geluk.

Ik had het hem geleverd, dacht ik. Ik was bevorderd. Dit was echt professioneel rijden geweest. Heel bevredigend.
Maar ik was al drieëndertig. Ik had veel te laat het verschil tussen plezier hebben en in vuur en vlam staan ontdekt. Dit had ik op mijn negentiende of twintigste moeten weten. Ik had mijn tijd verdaan.

'Dit is niet het moment om een triest gezicht te trekken,' zei Jo lachend.